De printer en de netwerkserver moeten worden geconfigureerd voordat bepaalde handelingen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld het installeren van een printerdriver op de geselecteerde computer, het afdrukken van een document of het weergeven van de printer- of opdrachtstatus.
Raadpleeg voor informatie over de configuratieprocedure de klantdocumentatie bij de printer. In dit onderdeel wordt de vereiste systeemomgeving beschreven en wordt een overzicht gegeven van de afdrukomgeving.
Indien de netwerkomgeving reeds is geconfigureerd, raadpleeg dan "Driverinstallatie" en configureer de client-computer.
In dit onderdeel worden de systeemomgevingen vermeld waarin de hulpprogramma's op de cd-rom "CentreWare Utilities" kunnen worden gebruikt.
De volgende soorten afdrukomgevingen worden ondersteund:
In dit onderdeel wordt de configuratieprocedure beschreven voor afdrukken naar een printer in een TCP/IP-netwerk (LAN) die is aangesloten via de LPD-service.
In dit onderdeel wordt de configuratieprocedure beschreven voor afdrukken naar een printer in een Microsoft Windows-netwerk (LAN) die is aangesloten via het SMB-protocol.
In dit onderdeel wordt de configuratieprocedure beschreven voor het aanmaken van een gedeelde printer op een Windows-server die kan worden benaderd via het LAN.
In dit onderdeel wordt de configuratieprocedure beschreven voor het aanmaken van een gedeelde printer op een NetWare-server die kan worden benaderd via het LAN.
In dit onderdeel wordt de configuratieprocedure beschreven voor afdrukken naar een internetprinter die is aan aangesloten via het IPP-protocol.